Alice Brunner

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Alice Brünner)
Alice Brunner
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Volledige naam Alice Gertrud Brunner
Geboren 20 december 1919, Zürich
Overleden 21 juni 2009
Land Vlag van Nederland Nederland
Groep Amsterdamse Studenten Groep
Portaal  Portaalicoon   Tweede Wereldoorlog

Alice Gertrud Brunner (Zürich, 20 december 1919 - 21 juni 2009) was een verzetsvrouw in de Tweede Wereldoorlog. Als lid van de Amsterdamse Studenten Groep hield zij zich bezig met het laten onderduiken van Joodse kinderen.

Jeugd en opleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Alice Brunner was een dochter van Adolf Julius Emil Brunner en Eva de Vries. Haar vader was geboren in Zürich; haar moeder – dochter van hoogleraar Hugo de Vries – in Amsterdam. Brunner had de Nederlandse nationaliteit. Ze kwam vanuit Zwitserland in 1925 in Arnhem wonen. In 1937 slaagde ze voor het diploma gymnasium alfa.[1] Ze woonde vanaf september 1937 even in Tunbridge Wells en streek in 1938 voor even neer in de Euterpestraat. Zij studeerde Engelse taal en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1941 haalde ze haar kandidaatsexamen, in oktober 1948 studeerde ze af.[2] Zij was lid van de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Vereniging (AVSV).

Verzetswerk in de Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Alice Brunner woonde in een dispuutshuis van E.O.O.S., Rubensstraat 32, met haar huisgenotes rechtenstudente Gisela Söhnlein, Mieke Mees en Iet van Dijk, allen studentes medicijnen, en studente geschiedenis Hansje van Loghem. Hansjes verloofde, rechtenstudent Piet Meerburg, was er regelmatig te gast. De vijf studentes vormden met Piet Meerburg, wiskundestudent Wouter van Zeytveld en zijn verloofde, maatschappelijk werkster Tineke Haak, de Amsterdamse Studenten Groep (ASG). De ASG hield zich bezig met het laten onderduiken van Joodse kinderen. Dit humanitaire verzet wordt in naoorlogse bronnen aangeduid als het kinderwerk.

Na de eerste grote razzia in Amsterdam van 14 juli 1942, zwierf een aantal Joodse kinderen alleen over straat. De Utrechtse studente Ad Groenendijk nam een tiental mee naar haar studentenhuis en bracht ze vervolgens onder bij bevriende families, onder andere in het ouderlijk huis van Jan Meulenbelt. Jan Meulenbelt benaderde daarop collega-studenten voor het realiseren van een structurele oplossing en richtte daartoe samen met Rut Matthijsen het Utrechts Kindercomité op.

Omdat de bezetter Joodse families dwong naar Amsterdam te verhuizen, legde Jan Meulenbelt contact met een Amsterdamse vriend, wiskundestudent Jur Haak, die zijn zus Tineke Haak erbij betrok. Tineke benaderde haar vriend van het Amsterdams Montessori Lyceum Wouter van Zeytveld, die weer rechtenstudent Piet Meerburg inschakelde. Piet Meerburg was lid van het (oorspronkelijk Joodse) dispuut D.I.D.O en al enige tijd actief in het Amsterdams Studenten Verzet als Piet van Doorn.

De ASG richtte zich eerst op het te vondeling leggen van Joodse baby's op de stoep van ingelichte pleegouders, daartoe benaderd door kinderarts Hein Fiedeldij Dop. Toen de Duitse overheid bepaalde dat iedere vondeling in het vervolg als Joods kind zou worden beschouwd, werd deze methode verlaten. Vanaf de zomer van 1942 werkte de ASG voor het laten onderduiken van Joodse kinderen nauw samen met het Utrechts Kindercomité. Gisela Söhnlein was tot haar arrestatie in 1943 de contactpersoon met Utrecht. De eerste stop voor de onderduikertjes was meestal Kindjeshaven, de Utrechtse crèche van Trui van Lier en Jet Berdenis van Berlekom. Na verraad in 'het Utrechtse' in 1943, bouwde de ASG eigen netwerken op in Friesland en Limburg. Daarop begon het systematisch wegsmokkelen van Joodse kinderen uit de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. Walter Süskind van de Joodse Raad, Henriëtte Pimentel, directrice van de crèche, enkele van haar kinderverzorgsters onder wie Sieny Kattenburg en Virrie Cohen, en Johan van Hulst, de directeur van de Hervormde Kweekschool, zaten in het complot. Hansje van Loghem en Iet van Dijk waren de contactpersonen voor de crèche.

De blonde onderduikertjes gingen naar pleeggezinnen in Friesland, de donkere kinderen naar Limburg, zodat zij qua uiterlijk zo min mogelijk opvielen. De kinderen werden door Alice Brunner en Hansje van Loghem voorzien van nieuwe kleren en een 'Rotterdams certificaat' om aan te tonen dat zij overlevers waren van het bombardement op Rotterdam in de meidagen van 1940.[3]

In de periode 1942- 1943 heeft de ASG naar schatting 300 à 400 Joodse kinderen uit de crèche gesmokkeld. In september 1943 werden de laatste crèchekinderen, het personeel en directrice Henriëtte Pimentel op transport gesteld via Kamp Westerbork naar vernietigingskampen. De Hollandsche Schouwburg en de crèche aan de Plantage Middenlaan werden gesloten. De Duitse bezetter verklaarde Amsterdam ‘Judenrein'.

'De meisjes' van de ASG bleven reizen. Ze bezochten de pleeggezinnen maandelijks om hen te voorzien van geld en bonkaarten en om de kijken hoe de pleegkinderen het maakten.

Na de oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Alice Brunner trouwde in 1953 met Pieter Verhage. Het echtpaar was in 1990 woonachtig in Beetsterzwaag, waar Pieter Verhage overleed.[4][5]