Oplosbare groep

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

In de groepentheorie, een deelgebied van de wiskunde, heet een groep oplosbaar, als zij geconstrueerd kan worden met behulp van een eindige rij uitbreidingen van abelse groepen.

Definitie[bewerken | brontekst bewerken]

Een groep heet oplosbaar als een rij normaaldelers heeft, waarvan de factorgroepen alle commutatief zijn, dat wil zeggen dat er ondergroepen

zijn, zodanig dat normaaldeler is in en de factorgroepen commutatief zijn.

Equivalent kan gedefinieerd worden dat de groep oplosbaar heet als de rij afgeleide groepen, de afnemende rij normaaldelers ( betekent "is normaaldeler van")

waarin iedere ondergroep de commutatorgroep van de vorige is, uiteindelijk de triviale groep {1} van bereikt.

Deze twee definities zijn gelijkwaardig, aangezien voor elke groep en iedere normaaldeler van , het quotiënt dan en slechts dan commutatief is als deel uitmaakt van . De kleinste zodanig dat wordt de afgeleide lengte van de oplosbare groep genoemd.

Voorbeelden[bewerken | brontekst bewerken]

Alle abelse groepen zijn oplosbaar; het quotiënt zal altijd abels zijn als abels is. Te bepalen dat een groep oplosbaar is, heeft dus alleen nut voor niet-commutatieve groepen.

Meer in het algemeen geldt dat alle nilpotente groepen oplosbaar zijn. In het bijzonder zijn de eindige -groepen oplosbaar, aangezien alle eindige -groepen nilpotent zijn.

Een klein voorbeeld van een oplosbare, niet-nilpotente groep is de symmetrische groep . Ook de symmetrische groep is oplosbaar. Aangezien de kleinste enkelvoudige niet-abelse groep (de alternerende groep van graad 5) is, volgt hieruit dat elke groep met een orde van minder dan 60 oplosbaar is.