Overleg:Hoogezand-Sappemeer

Pagina-inhoud wordt niet ondersteund in andere talen.
Onderwerp toevoegen
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De juridische relatie tussen de stad Groningen en de Veenkoloniale gebieden[brontekst bewerken]

De volgende tekst werd door Rieks de Jonge in het artikel gezet. Het is mij echter niet direct duidelijk welk deel van de tekst specifiek over de geschiedenis van Hoogezand-Sappemeer gaat. De tekst is ook erg omvangrijk en moeilijk te doorgronden. Daarom achtte ik de tekst (nog) ongeschikt voor het artikel, en plaats ik het eerst maar hieronder. Johan Lont (voorbehoud) 22 nov 2007 20:19 (CET)Reageren

De informatie uit deze tekst lijkt me meer op zijn plaats in bijvoorbeeld het artikel Stadsbezittingen of Groninger Veenkoloniën. Maar er staat zoveel in, dat dit misschien beter een apart artikel Stadsmeierrecht (of zoiets) kan worden.

De stijl moet wel worden aangepast, en hier en daar moet het ingekort. Woorden als "Het komt mij voor, dat..." passen niet in een encyclopedie. Alleen de feiten die voldoende zeker zijn moeten in het artikel komen, de rest kan beter geschrapt. Johan Lont (voorbehoud) 22 nov 2007 20:28 (CET)Reageren

Op 23 november heb ik de tekst ook nog in stukken opgedeeld, ten einde de leesbaarheid te vergroten. Johan Lont (voorbehoud) 23 nov 2007 10:12 (CET)Reageren

Hallo allemaal dit is geschiedenis weinig mensen weten hier wat vanaf, over hoe het vroeger is gegaan, het ontstaan van het infrastructuur landbouwgronden uit de veengebieden van het noorden. [1]


De stadsmeierrechten in verband met de opheffing van het convenant[brontekst bewerken]

De plannen om te geraken tot opheffing van het convenant [2] hebben aanleiding gegeven tot het ontstaan van deze actie voor de afschaffing van de stadsmeierrechten. Afschaffing, men denkt blijkbaar ten onrechte enigszins aan de zonder schadeloosstelling geschiede afschaffing der heerlijke rechten. Degenen die deze actie steunen, redeneren naar het schijnt als volgt. Krachtens hun ontstaan behoren kanalen, wegen en landerijen bij elkaar, zij zijn immers ontstaan of, wat het land betreft, bruikbaar geworden, ten gevolge van de ontveening. Nu de stad van haar recht, dat zij in sommige gedeelten van de veenkoloniën op de kanalen en wegen bezit, afstand doet, dient zij ook haar recht op het land bij die kanalen en wegen prijs te geven. Het komt mij voor, dat deze redenering niet juist is. Hoezeer ook kanalen, wegen en grond hun tegenwoordig aanzien gekregen hebben door dezelfde oorzaak, dit brengt niet mee, dat nu de rechten, die zowel de stad als de gebruikers kunnen laten gelden op de kanalen en wegen enerzijds , en op de grond anderzijds, van de zelfde aard zijn.

Achtergrond van het ontstaan van stadsmeierrechten[brontekst bewerken]

De stad heeft, om een goede verbinding te krijgen met het oosten der provincie en om haar daar gelegen, door aankoop in eigendom verkregen venen productief te maken, kanalen laten graven en langs die kanalen wegen laten aanleggen grotendeels door eigen grond. Tot de Fransen tijd stelde de stad, die in het Gorecht, het Oldambt en Westerwolde alle staatkundige macht bezat, de regeling voor het gebruik dezer verkeerswegen vast. Na de omwenteling van 1795 bleven kanalen en wegen wel het eigendom van de stad, doch regelen stellen omtrent het gebruik daar van kon zij nog slecht in beperkte mate, n.l. voor zover de wetgever haar daartoe de bevoegdheid liet. Kanalen en wegen waren openbaar, d.w.z. in principe kon iedereen die dat wenste, er gebruik van kon maken. Door thans afstand te doen van haar eigendomsrecht op deze objecten werkt de stad er toe mee, dat het gebruik van de wegen en kanalen minder bezwaarlijk zal worden, doordat verschillende retributies, die zij totnogtoe hief, zullen verdwijnen. Van deze opheffing van verkeerslasten zal iedereen profiteren, die langs de verkeerswegen in kwestie vaart of rijdt, ook diegene, die van elders komende een tocht door de veenkoloniën maakt, om een indruk te krijgen van het landschap. Er is stikt juridisch genomen geen sprake van, dat de stad aan degenen, die tot nog toe geregeld van kanalen en wegen gebruik maakten, moesten gebruik maken misschien, iets cadeau geeft en daardoor een recht van de gebruikers op die kanalen en wegen uitgebreider en waardevoller zou maken.

Geheel anders staat het echter met de, hetzij voor de landbouw, hetzij voor andere doeleinden in gebruik zijnde, Stadsgrond. Zoals reeds opgemerkt werd, heeft de stad de venen waaruit de stadsgronden zijn ontstaan door aankoop verkregen met uitzondering van de bodem van oud Sappemeer. Deze grond kreeg de stad door het aan niemand toebehorende meer droog te leggen, pardroit de conquete zou men dus kunnen zeggen. Om haar venen productief te maken ging de stad ze verhuren, oorspronkelijk slechts enkele kleiner stukken ervan voor zeer korten tijd. De huur bestond uit de derde of de vierde turf, d.w.z van de hoeveelheid turf, die hij produceerde, moest de huurder een derde of een vierde gedeelte aan de stad afstaan. Het bleek al spoedig, dat dit systeem niet deugde. Het turfgraven alleen was niet rendabel, het moest gepaard gaan met het in cultuur brengen van de vrijgekomen ondergrond. De huurder moest boer en turfproducent tegelijk zijn, om ten slotte, wanneer de gehele veenlaag op de hem ter beschikking gestelde grond verdwenen was uitsluitend boer te worden. Het spreekt vanzelf, dat een korte huurtijd bij dit systeem niet paste, de huurder moest en de stad zag dit zeer wel in, de zekerheid hebben, dat hij vrij lange tijd op de veenplaats blijven kon, zodat bij leven en welzijn de vruchten van zijn ontginningswerk zou kunnen zien. Tevens begreep de stadsregering dat het niet juist was, kleine, afzonderlijk gelegen veenbedrijfjes in het leven te roepen. De ontginning zou moeten plaats hebben in behoorlijk grote, bij elkaar gelegen bedrijven, men ging dus min of meer uit van hetzelfde principe, dat thans bij het cultuurrijp maken van het Wieringermeer wordt toegepast.

Geschiedenis van de landuitgifte[brontekst bewerken]

Een eerste poging om de vervening met in acht neming van de genoemde principes op gang te brengen deed de stad in 1624, toen zij gelegenheid gaf haar toebehorende veen te huren te Foxhol en in het drooggelegde Sappemeer . Als huur moest weer de vierde turf worden gegeven. De huurtijd was drie jaar , maar aan degenen, die de vrijgekomen ondergrond mochten willen toemaken, werd die grond acht jaar lang gratis in gebruik afgestaan. Daarna zouden ze het land in gebruik mogen houden tegen een dan vast te stellen billijke huur. Elk jaar moest de huurder bij de stadsrentmeester nauwkeurig opgeven hoeveel land hij had toegemaakt, opdat van een en ander nauwkeurige boek zou kunnen worden gehouden.

Men ziet dus dat de stad, al was zij wel genegen haar venen voor langere tijd aan een bepaalde huurder af te staan, er in het minst niet aan dacht haar eigendomsrecht op die venen prijs te geven.

Een tweede, veel grotere uitgifte van stadsland in huur vond plaats in 1628. De stad publiceerde een uitvoering stel conditiën, waarop men veen, weer bij Foxhol en in het Sappemeer kon huren. Verscheidene van deze conditiën hadden betrekking op de wijze, waarop het aan de snee brengen der venen moest geschieden, in het gebruik van de grond was de huurder dus niet geheel vrij. Hij moest binnen twee jaar op het land dat hij gehuurd had, een eigen huis zetten. Hij zou als huur de vierde turf moeten geven, terwijl hem de verplichting werd opgelegd, de dallen ten spoedig toe te maken. Acht jaar lang mocht hij dan deze dallen gratis gebruiken, wanneer ze in het oude Sappemeer,en tien jaren lang wanneer ze daarbuiten gelegen waren. Na afloop van de vrije jaren zou hij de dalgrond moeten inhuren voor een dan te bepalen aantal jaren en dan vast te stellen huursom. Hij kreeg voorts een continuatie recht, na het verstrijken der jaarmalen zou hij de eerst zijn om het land weer in te huren. kon hij het met de stad niet eens worden over de huur, dan zou die door van weerszijden aan te wijzen scheidslieden worden vastgesteld. Overleed hij voordat zijn jaarmalen verstreken waren, dan ging zijn recht over op zijn echtgenote of hun kinderen. Hij mocht voorts zijn recht overdragen, zowel aan zijn kinder en vermoedelijke erfgenamen als aan anderen, in dit laarste geval moest aan de stad een recognitie ( nae gewoonte van deze provincie) worden betaald.

Wanneer men de hier slechts zeer in het kort weergegeven, conditiën aandachtig leest, dan ziet men, dat er twee leidende gedachten aan ten grondslag liggen. In de eerste plaats waren ze er op gericht een zo doelmatig mogelijke ontginning van het veen te bevorderen, het tweede beginsel kan men formuleren als aansluiting bij het destijds in deze provincie geldende recht betreffende het gebruik van een anders grond. Het eerste punt, hoe belangrijk ook voor de tot stand komen van de tegenwoordige verkaveling in de veenkoloniën, kan thans verder buiten Be schouwing blijven. Wat het tweede betreft, het recht, dat destijds in de provincie Groningen veel huldig gold voor het gebruik van een anders land, was het toen nog in ontwikkeling verkerende beklemrecht. Ongetwijfeld stonden aan de stadsregering bij het vaststellen van de bepalingen omtrent het bouwen van eigen huis door de meier op haar grond, omtrent de recognitie, te betalen bij sommige overdrachten en het huren op jaarmalen, de overeenkomstige regelen uit het beklemrecht voor ogen, door de uitdrukking. ( nae gewoonte deze provincie) die in de conditiën voorkomt, verwijst zij er trouwens zelf naar.

De recognitie voor overdracht, door de stad de 13 april 1633 aanvankelijk bepaald op de achtsten penning, werd den 8 maart 1634 op de twintigste penning vastgesteld, de achtste penning bleef alleen gelden voor executoriale verkopen. In 1672 is de achtste penning tot de tiende, en de twintigste penning tot de dertigste teruggebracht. ( veel mensen zullen zich dat nog wel herinneren als ze een huis hadden gekocht moest er nog aan de stad betaald worden. Ik heb het zelf destijds nog afgekocht.) De jaarlijkse huursom voor de toegemaakte landen werd den 16 februari 1636 bepaald op een gulden per daimt of gras(dat is ongeveer een halve hectare) de 4 januari 1651 werd dit bedrag tot 25 stuivers per daimt verhoogd.

Wat het vaststellen van de jaarmalen voor de toegemaakte landen betreft, dit geschiede pas de 19 februari 1657, het aantal huurjaren werd toen op twaalf bepaald. Van veel belang is deze bepaling niet geworden, want het is vrijwel nooit voorgekomen, dat een der partijen tegen de afloop der jaarmalen de huur opzegde. Geen van beide had n.l. belang bij opzegging. De meier, die wilde verstrekken, kon te alle tijde zijn recht aan een opvolger overdragen, voor de stad bracht opzegging deze moeilijkheid mee. dat zij de vertrekkende meier het door deze gebouwd huis en bovendien de door hem aangebrachte, moeilijk vast te stellen, verbetering van het land moest vergoeden. De tendens om zich door gewoonte vorming te ontwikkelen tot een onopzegbaar recht van landgebruik was zodoende van de begin af in het stadsmeierrecht aanwezich.

Opnieuw gaf de stad veen in huur uit in september 1636 en wel in de omgeving van het drooggelegde Sappemeer. De conditiën kwamen grotendeels overeen met die van 1628. alleen waren ze nog iets uitvoeriger. De stad behield zich het recht voor van de verhuurde veenplaatsen stukken, aan de weg gelegen, af te nemen, om die als huisplaatsen ter beschikking te stellen aan ambachtslieden en de arbeiders.De huur van deze huisplaatsen zou gedurende acht jaren ten goede komen aan de huurder van de betrokken veenplaats, die immers de grond afgeveend en bruikbaar gemaakt had, daarna moest de huur aan de stad worden betaald. Een vaste regel omtrent de grote van de huur van de heemsteden in het, toen reeds tot stand gekomen, karspel Sappemeer werd de 19 februari 1657 gesteld. Het bedrag de huur, dat per roede berekend werd, was niet voor alle huisplaatsen gelijk, hoe groter de heemstede, des te kleiner was het per roede, het varieerde van een van een stuiver twee plekken tot vier plekken per roede.

Andere uitgiften van veen in de omgeving van Foxhol Hoogezand, Sappemeer en de ten zuiden daarvan gelegen streken vonden o.a. plaats in de jaren 1631, 1647, 1648, 1653 en 1659 en wel op de conditiën van 1628. Op voorwaarden in hoofdtrekken overeenkomend met die van 1628 gaf de stad in 1651 voor het eerst veen uit te pekela, latere uitgiften aldaar vonden plaats in 1667, 1681, 1697, 1744 en 1748.

Een bepaald aantal jaarmalen is voor de venen te pekelaar nooit vastgesteld, waarschijnlijk omdat men er geen behoefte aan voelde. Evenals te Sappemeer en omstreken kon de stad ook te Pekelaar heemsteden van de veenplaatsen afnemen. Wederom op conditiën overeenkomende met die van 1628 gaf de stad in 1783 gelegenheid veen te huren te boven Wildervank, in 1834 en 1846 werd veen in altijddurende erfpacht uitgedaan te Stadskanaal terwijl nogmaals in 1876 uitgifte van grond plaats vond ten westen van stads,Ter Apelkanaal op conditiën als die van 1628.

Onopzegbaar recht[brontekst bewerken]

Het recht van de stadsmeier op de door hem in huur gebruikten grond heeft zich nu parallel aan de ontwikkeling van het recht van de beklemde meier ontwikkeld tot een onopzegbaar zakelijk gebruiksrecht op de grond tegen een vaste onveranderlijke huur. Opzegging door een van de beide partijen schijnt. zoals reeds gezegd, vrijwel nooit te zijn voorgekomen. De stad heeft nimmer de huur verhoogt, ook niet, toen de opbrengst der landerijen sterk toenam.

Eigenaar werd de stadsmeier even min als de beklemde meier, maar toch heeft hij in een op zicht nog iets op deze voor, zijn recht is splitsbaar, d.w.z. wil hij zijn recht op een gedeelte van de door hem gebruikte grond aan een ander overdragen, dan staat hem dat, behoudens toestemming van de stad, die echter nimmer geweigerd word, volkomen vrij. De beklemde meier heeft voor een dergelijke handeling steeds de nog al eens zeer moeilijk te verkrijgen toestemming van de eigenaar nodig.

Het stadsmeierrecht is dus geen enkel opzicht een heerlijk recht, het feit dat van de gronden in kwestie de stad eigenares is en niet een of meer particulieren mag niet tot verwarring leiden. De rechten , die de staat in de toekomst zal hebben op de in erfpacht uitgegeven gronden in de Wieringermeer, zullen ook geen heerlijke rechten zijn, ofschoon ook hier de staat, d.i. de eigenaar, van tevoren de condities vaststelt, waarop men een boerderij in gebruik zal kunnen nemen.

Afschaffing stadsmeierrechten[brontekst bewerken]

Wil men nu de stadsmeiregen afschaffen, dan kan dat natuurlijk slechts door afkoop van het recht van de stad geschieden. Hierbij laten zich twee mogelijkheden denken. De stad kan, van haar kant geheel vrijwillig, de gelegenheid tot afkoop openstellen, maar ook kan de wetgever bepalen, dat het eigendomsrecht van de stad afkoopbaar zijn. Bij deze laarste methode heeft men al direct dit bezwaar, dat zich de vraag voordoet of naast het stadsmeierrecht de andere vaste gebruiksrechten op een anders grond buiten beschouwing kunnen blijven. Bovendien zijn verschillende stadsmeiregen op verzoek van de meiers in altijddurende erfpacht omgezet. Het zou juridisch een minder fraaie figuur zijn, wanneer de wetgever deze erfpachten afkoopbaar verklaarde, terwijl in het algemeen de wettelijke voorschriften betreffende erfpacht onveranderd blijven.

Natuurlijk kunnen er zeer bijzondere omstandigheden zijn, die het noodzakelijk maken, dat de wetgever erfpachten in een bepaalde streek afkoopbaar stelt, maar of die omstandigheden in de veenkoloniën aanwezig zijn, is een vraag, die eerst eens nader onder ogen zou moeten worden gezien. De gedragslijn, dat de stad zelf haar recht afkoopbaar stelt, zou ongetwijfeld veel beter gevolgd kunnen worden. Een andere kwestie is natuurlijk, of de stad er toe bereid zal zijn, ongetwijfeld zal er voor haar houding in deze veel van afhangen, of de voorstanders van de opheffing van het stadsmeierrecht kunnen aantonen, dat het recht van de stad een in economisch opzicht ongunstige werking heeft.

Ter verduidelijking van de kwestie waar het eigelijk om gaat wil ik nog wijzen op het volgende geval, dat zich zou kunnen voordoen, wanneer de stad de gelegenheid tot afkoop geeft. Gesteld er is dan een meier, die door afkoop volledig eigenaar wordt. Hij komt na enige tijd in moeilijke financiële omstandigheden en verkoopt nu, om aan kapitaal te komen, de eigendom in beklemrechtgelijke zin van zijn boerderij. Is hij nu niet even ver, als toen hij nog stadsmeier was, met dit verschil dat hij zijn vaste huur nu niet hoeft te betalen aan de stad, maar aan een particulier, of misschien zelfs weer aan een rechtspersoon, b.v. een weeshuis of een andere stichting, die om geld te beleggen de eigendom van zijn landerijen kocht? Alles bij elkaar genomen komt het mij voor dat de gronden, die de voorstanders van de afschaffing van het stadsmeierrecht aanvoeren, niet zo gemotiveerd en dringend zijn, als dat misschien op het eerste gezicht lijkt. Eerst na grondige bestudering en een rustig overwegen van het voor en tegen zal de vraag, of tot afschaffing van het stadsmeierrecht moeten worden overgegaan en, zo ja, op welke manier zulks zal dienen te geschieden, op de juiste wijze kunnen worden beantwoord.

Het leven in het veen[brontekst bewerken]

Verder wil ik nog wel een toelichting geven over wat die mensen in het veen hebben beleeft. De mannen trokken er zomers op uit om turf te winnen, de meeste van hun kwamen de hele zomer niet weer thuis. Het turf werd toen gestoken (steekturf) en gedroogd in lange rijen los opgestapeld zodat de wind er doorheen kon waaien. Als de turf eenmaal droog was werden ze met kruiwagens of met wagens met paarden er voor naar een vaarroute gebracht. De paarden hadden speciale houten schoeisel om niet in het veen weg te zakken. Per schip gingen de turven door geheel Nederland, om als brandstof voor de kachel te gebruiken.

Het stoken van turf is nog door gegaan tot in de jaren 50 van de vorige eeuw.Als je in zon huis kwam waar turf werd gestookt hing een aparte geur die geur zal ik nooit weer vergeten. In Nederland wordt nu haast geen veen meer gewonnen, nog een klein beetje bij Klazienaveen waar een norit fabriek staat die nog veen gebruik als grondstof, verder zijn de meeste veengebieden in Nederland beschermt gebied. Nog veel grotere veen gebieden vindt je bij Papenburg in Duitland, waar op beperte schaal nog turf wordt gewonen en er zijn daar ook gebieden waar allen de toplaag mag worden verwijdert voor potgrond.


Rieks de Jonge

Noten:

  • 1 dit artikel is niet polemisch bedoeld. Het geeft een historisch overzicht, dat voor velen welkom zal zijn, juist nu, omdat het moeilijk probleem actueel is
  • 2 Convenant, overeenkomst in 1817 gesloten tussen de stad Groningen en de Drentse veengenoten der marken van Eext tot Valte, betreffende de inlating in en afvoer langs kanalen van de stad van de producten van de genoemde marken. De thans aanhangig zijnde plannen hebben overigens een veel ruimere strekking dan alleen de opheffing van dit convenant