Resolutie 2306 Veiligheidsraad Verenigde Naties

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Resolutie 2306
Van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
Datum 6 september 2016
Nr. vergadering 7767
Code S/RES/2306
Stemming
voor
15
onth.
0
tegen
0
Onderwerp Joegoslavië-tribunaal
Beslissing Stond toe dat tijdelijk een rechter werd toegevoegd aan de kamer van beroep van het Joegoslavië-tribunaal indien nodig.
Samenstelling VN-Veiligheidsraad in 2016
Permanente leden
Niet-permanente leden
Vlag van Angola Angola · Vlag van Egypte Egypte · Vlag van Japan Japan · Vlag van Maleisië Maleisië · Vlag van Nieuw-Zeeland Nieuw-Zeeland · Vlag van Senegal Senegal · Vlag van Spanje Spanje · Vlag van Oekraïne Oekraïne · Vlag van Uruguay Uruguay · Vlag van Venezuela Venezuela
Ratko Mladić's aan het begin van zijn proces voor het ICTY in mei 2012.

Resolutie 2306 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd op 6 september 2016 unaniem aangenomen door de VN-Veiligheidsraad. De resolutie maakte het mogelijk om tijdelijk een rechter toe te voegen aan de kamer van beroep van het Joegoslavië-tribunaal als er door omstandigheden een tekort was.[1]

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Oorlogen in Joegoslavië voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In 1980 overleed de Joegoslavische leider Tito, die decennialang de bindende kracht was geweest tussen de zes deelstaten van het land. Na zijn dood kende het nationalisme een sterke opmars en in 1991 verklaarde Bosnië en Herzegovina zich onafhankelijk. De Servische minderheid in het land kwam hiertegen in opstand en begon een burgeroorlog, waarbij ze probeerden de Bosnische volkeren te scheiden. Tijdens die oorlog vonden massamoorden plaats waarbij tienduizenden mensen omkwamen. In 1993 werd het Joegoslavië-tribunaal opgericht, dat de oorlogsmisdaden die hadden plaatsgevonden moest berechten.

Inhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Via secretaris-generaal Ban Ki-moon had de voorzitter van het Joegoslavië-tribunaal (ICTY), Carmel Agius, verzocht om toestemming dat een bijkomende rechter werd toegewezen aan de kamer van beroep van het tribunaal. Vier van de zeven permanente rechters van het tribunaal waren toegewezen aan de kamer van beroep, en drie aan het proces tegen Ratko Mladić. De statuten schreven voor dat vijf rechters moesten worden toegewezen aan elke beroepsprocedure. Ingeval zo'n procedure zou volgen uit het proces-Mladić, kwam men één rechter tekort. De drie overige rechters waren immers al aan het proces-Mladić toegewezen, en konden daardoor niet zetelen in een beroepsprocedure in dezelfde zaak. Agius stelde daarom voor om rechter Burton Hall, een voormalig permanent rechter bij het ICTY en thans bij het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen, tijdelijk toe te voegen aan de kamer van beroep van het ICTY voor eventuele beroepsprocedures van het Mladić-proces.[2]

De overgangsregelingen in verband met het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen gestipuleerd in resolutie 1966 stonden toe dat een rechter tegelijkertijd in het mechanisme als een tribunaal zetelde. Derhalve werd een artikel toegevoegd aan de statuten van het ICTY, dat de secretaris-generaal toestond om – ingeval er geen permanente rechter beschikbaar was – tijdelijk een voormalig rechter van het Joegoslavië- of het Rwanda-tribunaal toe te wijzen aan de kamer van beroep van het tribunaal.[1]